Sprookje

Er was eens, lang geleden, een mannetje krom en oud dat bus S, halte Contrescarpe richting Champerret in de grote stad Parijs moest nemen, om aldaar in die buurt brood, kaas, en eieren te kopen. Dat deed 'ie daar z'n hele leven al zo. Het was een heel hete Augustusmiddag rond twaalven, en dan ook nog eens met onafzienbaar veel mede-passagiers wachtende bij genoemde halte. Eindelijk de totaal verouderde sputterbus van die tijd en bijna iedereen zich er in gewurmd. Wat enkele minuten duurde. Ons mannetje zat toevallig achter een vreemd personnage. Iemand uit een nachtmerrie: jong maar abnormaal langhalzig. Een soort hoed van hier tot ginder met daaromheen een, jazeker, een lint van roggestro. Oh, wat blonk die rare kwast raar, als ik dat zo zeggen mag. Maar niemand die dat leek te deren.

Op zeker moment: een rauwe angstkreet uit de opgerekte keel van de engerd. Iedereen schrok en keek. Hij leek te foeteren. Tegen een pafferige bleekneus die hem op zijn tenen trapte, letterlijk en figuurlijk, jazeker! Maar toen stapte die lomperik op zeker moment tijdens de rit van ons mannetje uit, en de rare hoed hinkelde, een en al verkrampte grimas, naar een andere, vrijgekomen plek in die scharminkelige S.

Op zeker ogenblik moest ons mannetje krom en oud zelf uit stappen, want met zijn boodschappentas goed en wel aangekomen bij Champerret. En wat ziet hij daar bij het uitstappen?? Die dwaze pannekoekenhoed-met-strolint dragende dwerg. En die staat, niet te geloven, bij de halte buiten, tesamen met een nog gekker uitgedost geboefte dat hem een knoop, jazeker een doodordinaire knoop voorhoudt die volgens ons mannetje uit die S. afgerukt was van diens jas, een haveloze en ongetwijfeld luizenrijke winterjas nog wel (!). Ons oudje - laat hij lang en gelukkig mogen blijven leven- hoorde die boef nog mompelen dat die knoop diende vast te worden gezet op zijn lor en wees de plek aan waar dat diende te gebeuren.

Geen opmerkingen: