'Komt u binnen,' hoor ik zeggen, zonder twijfel de chauffeur. Wat zienden niet begrijpen is dat ik met mijn stok eerst de ingang van de bus moet aftasten, omdat ik niet precies kan horen waar het voertuig is gestopt: recht voor mijn neus, iets te ver of juist wat verder terug. En dat ik vervolgens wel heel snel de treeplank op kan wippen en mijn kleingeld op het tafeltje van de chauffeur leggen, want eenmaal binnen zijn alle afmetingen standaard. Maar goed, mijn schuld voldaan, realiseer ik me dat ik op een overvolle bus ben gestapt. Zeer tot mijn ongenoegen, moet ik zeggen. Maar het alternatief, de hele afstand lopen, is ook geen optie nu ik de hond niet meer heb. Met al die rolschaatsende jongeren die tegenwoordig de trottoirs van Parijs onveilig maken is dat te riskant. Ik geef ze geen ongelijk hoor, ik zou het zelf ook doen als ik de leeftijd had, en het licht in mijn ogen. Wat ik overigens niet bijzonder mis. Neemt u nu deze bus. Ik sta dicht opgepakt tegen mijn medereizigers, ik voel ze, ik ruik ze – een boeket van knoflook, zweet en het leer van schoenen en tassen – en tenslotte hoor ik ze ook nog, zo'n veertig-of-wat kwetterende, brommende, fluisterende of klagende stemmen, ik kan ze perfect van elkaar onderscheiden, zoals een goede schoolmeester zijn leerlingen. Ze ook nog te zien zou me wat teveel van het goede zijn, u begrijpt mij wel. In mijn poging om een hanglus te vinden – ik weet niet of ze zo heten, maar u weet wat ik bedoel – raakt mijn hand onverwacht het zachtstevige materiaal van wat een hoed moet zijn, maar dan toch, wegens de hoogte, de hoed van een bijzonder lange persoon. Onwillekeurig, want mijn handen zijn mijn ogen, glijdt mijn hand wat naar beneden waarbij ik vaststel dat de hoed is gegarneerd met een ruw touwtje. Nog steeds onwillekeurig, maar ook om mijn evenwicht te bewaren, zoek ik naar de schouder van de man, die ik dan weer lager vind dan verwacht, waaruit ik alleen maar kan concluderen dat hij een ongebruikelijk lange nek moet hebben. Enfin, ik brom een excuus, trek mijn hand terug en probeer dan maar mijn balans te behouden door enigszins wijdbeens te gaan staan. Bij de volgende halte willen er mensen uitstappen en de man die ik eerder aanraakte lijkt geïrriteerd te raken door een andere persoon, een heerschap kan ik wel zeggen; er gaan namelijk uitingen heen en weer als 'Kunt u niet uitkijken' – dat is de lange nek –, 'maar ik moet die mensen toch ... ' en enige seconden later, het uitstapgedrang nog in volle gang, maakt de lange nek een opmerking die ik hier niet zal herhalen maar waarin een suggestie besloten ligt dat de ander het lichamelijke contact juist prettig zou vinden. De tweede man sist daarop een 'zeg ben je nou helemaal ... ' en tegelijk hoor en voel ik, op slechts tientallen centimeters afstand, een handgemeen ontstaan, gestommel, getrap en een gedempt knappend geluid, gevolgd door een droog tikje op de busvloer, wat elke ziende zou zijn ontgaan: het geluid van een knoop die van een kledingstuk wordt afgetrokken! De verdere reis brengt mij, hoewel onaangenaam, geen verrassingen en ik kom zonder kleerscheuren – letterlijk, mag ik wel zeggen – aan op mijn plaats van bestemming, het Cour de Rome, waar ik een afspraak heb met een schaakvriend. De bezitter van de lange nek blijkt daar ook te zijn neergestreken, gelooft u mij, ik herken zijn stem als hij de begroeting van een ander manspersoon beantwoordt, die vervolgens opmerkt dat er een knoop ontbreekt aan zijn jas....