Man 1: Wat doet?
Man 2: Een menigte, niewaar? Druk, druk! Ik zeg u, een tram, zowaar. En wat antwoordt u daarop? Niets, natuurlijk! Want weet u veel!
Man 1: Niet waar, meneer. Ik weet niet veel.
Man 2: Ja, dat zeg ik!
Man 1: Wat zegt, meneer?
Man 2: Welnu, om kort te gaan. Ik, ik dus, ik zit in de tram, niewaar?
Man 1: Nee, meneer. Ik bedoel: wel waar, meneer. U gaat kort en u zit in de tram, meneer.
Man 2: En nu komt daar met rasse schreden...
Man 1: Ras, meneer?
Man 2: Jazeker, ras. Of dacht u soms dat schreden niet ras konden zijn?
Man 1: O, jawel, meneer. Zo ras als een paard, wel degelijk.
Man 2: Een paard, ja. Als u mij toestaat: nu komt daar een heerschap met enige bijzondere attributen, zoals daar zijn: een lange nek, een rare hoed met zowaar een touwtje eromheen. Ja, ja! Niewaar?
Man 1: Ach, u zegt het zo fraai, meneer: "Zoals daar zijn..." Zo rijk van bloem hoort men het thans niet meer.
Man 2: Neu, neu, maar daar ben ik ook voor, hè. Ik, hè. Ik spreek uit ervaring. En de ervaring leert mij dat die man met dat eerder genoemde hoedje en ditto lange nek begon uit te varen, ik zeg: uit te varen tegen iemand die op zijn téén was gaan staan. Nu vraag ik u!
Man 1: Vraagt u maar, meneer. Ik ben naarstig een en al oor.
Man 2: U bent zogezegd een oorbaar mannetje?
Man 1: Jawel, oorbaar. Maar desalniettemin onverstoorbaar, meneer.
Man 2: Ja, goed. Vervolgens, ik zeg vervolgens, gaat dat heerschap met het hoedje en het touwtje en de lange nek op een opengevallen plaats zitten. Een plaats - nota bene! - waar een dame had kunnen zitten!
Man 1: Maar men weet ook dat opengevallen plaatsen niet voor de poes zijn, hè, meneer? Helemaal niet voor de poes. Zulks moet toch ook in aanmerking genomen worden?
Man 2: Waar ziet u mij voor aan, meneer? Bij mij wordt niets in aanmerking genomen. Begrijpt u wel?
Man 1: Ja, meneer, ik begrijp het. In aanmerking nemen is niet weggelegd.
Man 2: Wij gaan door. Wie schetst mijn verbazing - ja, u niet, vertelt u mij wat - wie dus, van de overigen, schetst mijn verbazing wanneer ik enkele uren later, zittende in dezelfde tramlijn, genoemd heerschap met ditto hoedje en idem lange nek, op straat zag staan praten tegen een gelijkwaardig heerschap met wie hij op goede voet scheen te verkeren.
Man 1: O, wat kan het toch verkeren, hè, meneer. En nog wel op goede voet!
Man 2: Op goede voet, niewaar? En zulks leid ik af uit de woorden van laatstgenoemd heerschap, die eerstgenoemd heerschap aanraadde een extra knoop aan zijn jas te laten zetten!
Man 1: Lief, hè, meneer?